Orgels in de Martinikerk
Een pijporgel is een instrument wat vaak op vele manieren opvalt in een kerkinterieur. Blikvangers zijn het, en zodoende van de nodige beelden en versiersels voorzien. Het waren visitekaartjes die vaak iets zeiden over de “rijkdommen” van de kerkelijke gemeente.
Geschiedenis Kerkorgel
Ongeveer 246 voor Christus wordt er voor het eerst melding gemaakt van een instrument, dat iets weg heeft van een orgel. De Griek Ktesibios van Alexandrië vervaardigd een muzikaal speelgoed dat mechanisch door pompen werd bediend. Deze zogenaamde hydraulis van de Griekse woorden hydoor (water) en aulos (pijp), bezat wel de vaste delen van wat wij nu een orgel noemen, maar de druk werd geregeld door water, zoals de naam aangeeft. De hydraulis werd tot in de 4e eeuw na Christus nog gebruikt als populair luxe-instrument.
Veranderingen kwamen er, doordat Julius Pollux in de 2e eeuw na Christus luchtdruk wist te stabiliseren in een blaasbalg. Dit apparaat werd organum pneumaticum genoemd vrij vertaald: instrument op luchtdruk. Deze orgels waren klein en makkelijk te verplaatsen. Portable en in vroeger dagen heette dat: portatief (Latijnse portare is dragen). Thomas van Aquino (1225 -1274) omschreef het orgel als een instrument dat “de ziel verheft’.
Nadat in de vroege middeleeuwen de kwaliteit met sprongen was vooruit gegaan, zag je in veel grotere kerken het orgel als vast gegeven. In het Zwitserse Sion bevindt zich een muurorgel uit 1388, het oudste bespeelbare instrument wat nog bestaat. Dit middeleeuwse orgel is in zeer goede staat en origineel wat de intonatie betreft.
De middeleeuwse orgels hadden een zeer eigen karakter, zij kenden geen registers zoals later het geval is. Voor de 15e eeuw kent men enkel het bestaan van het blokwerk: er stonden wel verschillende rijen pijpen in, maar deze konden niet apart bespeeld worden. Met de uitvinding van het “wellenbord” werd ook de mechaniek verbeterd; de tractuur werd een ware doolhof van latjes en kleppen, waardoor een meerstemmig spel mogelijk wordt en de melodie sierlijker kan worden uitgevoerd.
De eeuwwisseling 1500 -1600 bracht zowel op technisch als op muzikaal gebied vernieuwingen. Het blokwerk, dat niet de mogelijkheid had om begeleid solowerk uit te voeren, kreeg een vervangend systeem, namelijk de springlade. De springlade gaf de organist de mogelijkheid de aparte registers te gebruiken. Dit bracht met zich mee dat kort na 1500 het orgel meer kleur en effecten kreeg.
In Frankrijk is de orgelbouw en de orgelmuziek in de 16e en 17e eeuw zeer verfijnd en uitgebreid. Er kwamen ook orgels bij voor het huis, tuin, en keukengebruik, en daarmee onwikkelde zich een eigen karakter en smaak binnen de orgelmuziek. Voor het eerst in de geschiedenis resulteerde de orgelbouw in een pracht van kleur, effecten en samenspel. Dat deze Franse school wellicht heel de Europese orgelbouw heeft beïnvloed, zal niemand betwijfelen.
Op het einde van de 18e eeuw is het orgel volledig klaar voor de Romantiek. In Frankrijk, waar het koninklijke hof zich had ontwikkeld tot een centrum waar alles kon en alles mocht, brak op 14 juli 1789 de Franse Revolutie uit en sleepte geheel Europa mee. De eeuwige macht van de kerk werd ter discussie gesteld en kunst was nu een zaak van iedereen. De Franse orgelwereld zou pas definitief opbloeien tijdens het keizerrijk dat Napoleon Bonaparte uitriep. In deze prille nieuwe maatschappij werden de grote namen uit de Romantiek geboren. Deze periode duurde de gehele 19e eeuw in Europa.
Het orgel ontwikkelde verder mee met de symfonische muziek en groeide uit tot een Monumentaal Instituut. Orgelkasten verdwenen en in de plaats daarvan kwamen pijpvlakken in een vrije opstelling. Deze enorme projecten konden niet meer voorzien worden van een mechanische tractuur, zodat er overgegaan werd naar de pneumatiek. Dit was wellicht de grootste uitvinding van de orgelbouwers in de late 19e eeuw . Elke bouwmeester ging er prat op een eigen systeem te ontwikkelen met de daaraan verbonden documenten van het octrooibureau.
Maar aan deze bloeiperiode, ingezet door compo-nisten als Johannes Sebastiaan Bach, kwam aan het begin van 20e eeuw een eind. Het sobere en ingetogen karakter van die tijd had ook zijn gevolgen in de orgelbouw. Veel orgels werden vereenvoudigd en half leeggehaald. Alle extra (technische) kunststukjes werden afgesloten of soms geheel verwijderd. De meeste orgels zijn “onteerd”, en enkele bekende orgel-bouwbedrijven hebben deze teloorgang dan ook niet kunnen doorstaan. Er zijn zelfs gegevens bekend dat orgelbouwers hun bedrijf failliet lieten gaan omdat ze niet wilden meegaan in de versobering van hun beroep.
Het orgel is nu een volwassen instrument, dat zijn eigen taal en leefwereld heeft ontwikkeld en doet zijn naam als koningin der instrumenten alle eer aan. De muziek wint veel aan kracht en gevoeligheid. Na de tweede wereldoorlog zijn de meeste orgels in hun oude glorie hersteld. Vooral in de jaren ‘70 en ‘80 van de 20e eeuw is er veel geїnvesteerd in behoud en restauratie van het “orgelpark”.
Colofon
Architektenburo Brouwer en Kijlstra uit Beetsterzwaag
www.hisentorici.nl
www.religieuserfgoed.nl
bakker en timmenga uit leeuward