Untstean fan Easterein
Het ontstaan van Easterein
Easterein ligt in een groot gebied waar vroeger de getijden hun invloed lieten gelden. Daarom liggen in het gebied meer dan honderd terpen.
De terpen zijn ontstaan doordat mensen van hoger gelegen gebieden naar Friesland trokken. Zij vestigden zich op de droog gevallen kwelders, en vonden de oplossing in het het maken van terpen zodat ze een veilige en droge plek hadden om te wonen.
De terpen kregen ieder een naam om te herkennen. Door te kijken naar de eind- letters geeft het ook onderscheid op de groepering. Voorbeelden: "ns": Itens, Stittens, Littens; "um": Spannum, Lollum, Arum; "erd": Hartwerd, Burgwerd, Kimswerd; "aard": Hidaard, Hennaard; "wierum": Oosterwierum, Lutkewierum
Een aantal van deze terp namen zijn later gebruikt voor straat- en dorpsnamen.
De naam Oosterend/Easterein is evenwel niet ontleend aan een terp. De kerk is ook niet gebouwd op een terp. Rondom de bouwkavel van de kerk is een gracht gegraven. De modder is gebruikt om de bouwkavel te verhogen.
De naam Oosterend verwijst naar de ligging ten opzichte van de vroegere middelzee. Deze omsloot grotendeels de omgeving van Oosterend, waarbij de kerk op het meest oostelijke deel zijn plek kreeg. Ook op Texel en Terschelling liggen twee dorpen met de naam Oosterend. Beiden aan de oostkant.
De martinikerk is een van de grootste dorpskerken van Friesland. Dit komt omdat Westergo in de vroege middeleeuwen een dicht bevolkt gebied was. De kerk kreeg veel grond en landerijen in haar bezit.
Uit informatie van het "Register van den Aanbreng" (1511) stonden er bij de kerk maar enkele huizen. Deze werden voor het grootste deel bewoond door Geestelijken en voorname middenstanders.
De middenstand van 1511 bestond uit een "tapper" (kastelein) en een kleermaker. De andere middenstand was in de steden gevestigd en verenigd in gildes.
In de eerste helft van de 16e eeuw kwamen er ook andere middenstanders te wonen. Dit tegen de zin van de gevestigde orde, de gildes. De eerste waarvan we weten is een smid.
Uit gegevens van 1749 komt een oposomming van de volgende beroepen:
1 tapper, 2 kuipmakers, 1 smid, 1 vleeshouwer (slager), 2 wevers, 2 timmerlieden, 1 kleermaker, 1 bakker, 3 schoenmakers, 2 schippers, 2 kraamhouders en 2 vroedvrouwen, 1 dominee en 1 schoolmeester, en een aantal arbeiders en armlastigen. Hieruit valt de concluzie te trekken dat Easterein een centrum functie heeft gekregen. Zo'n 200 jaar lang ( 1749- 1949) kwam hierin weinig verandering. De kerk kende een kerkelijke en een maatschappelijke functie. Sindsdien is er veel veranderd. De Nederlandse staat nam de maatschappelijke taak van de kerk over. Ook in omvang is het dorp gegroeid. Na de oorlogsjaren, 1940-1945 is de bebouwde kom in oppervlakte verdubbeld.
In 1982 tot 1984 is het dorp gerenoveerd dankzij een "dorpsvernieuwingsproject". Het project beoogde eveneens jonge mensen aan werk - en omscholingsmogelijkheden te helpen. Easterein kreeg toen ook het "predicaat" beschermd dorpsgezicht. Dat betekent dat er niet zomaar iets mag veranderen in de kom van het dorp. Zeker niet aan het uiterlijk van de woningen.
Er is veel gebeurd in deze twee jaar, het dorp kreeg ook diepriolering. Alle straten moesten op nieuw bestraat worden en kregen daarmee voor het grootste deel mooie sierbestrating. De vaarten zijn uit gebagggerd en er is nieuwe walbeschoeing aangelegd.
Colofon
"Ald en nij nijs fan Easterein" útjûn troch Doarpsbelang "Hâld Faesje" maart 1994
Printe troch Van der Eems Easterein